“Ik was twaalf toen ik al moest zorgen voor mijn broertje. De criminele buurt waarin ik opgroeide, bracht me al snel in contact met wapens, drugs, overvallen en prostitutienetwerken. Mijn moeder had andere dingen aan haar hoofd. Elke dag kwam ze met een andere vent thuis. Totdat ze haar hart verloor aan een nieuwe vriend: een Rotterdammer, die zijn handen niet kon thuishouden.

Hij sloeg me verrot. Uit angst voor mijn stiefvader ben ik begonnen met drugs te nemen. ’s Nachts pakte ik pillen om wakker te blijven, zodat ik mezelf kon verdedigen. Ik was trouwens niet de enige die bang voor hem was. Hij duwde dampende pakken friet in mijn moeders gezicht, totdat ze het uitschreeuwde van de pijn.

Niemand mag mijn familie aanraken. Dan ga ik over lijken. Dus dat deed ik ook, letterlijk. Op een nacht heb ik hem neergestoken. Daar lag hij dan, weerloos op de grond tussen het stromende bloed. Ik was vijftien toen ik mijn stiefvader probeerde te vermoorden. De ravage die ik aanrichtte, was enorm, maar hij overleefde het. Na een paar operaties was hij terug op de been en mocht hij terug naar huis, terug naar mijn moeder. Terwijl er voor mij een nieuwe wereld openging in de jeugdgevangenis. Ik had daar de tijd van mijn leven. Sindsdien werd mijn jeugd alleen maar problematischer.

“Voordat ik het goed besefte, evolueerde ik van onhandelbaar kind naar volwassen crimineel.”

Ik verhuisde van de ene instelling naar de ander: Everberg, Ruiselede,… Ik ken ze allemaal. Iedere keer opnieuw smeten ze me buiten omwille van agressief gedrag of diefstallen die ik pleegde. Ik vond het plezant om vast te zitten in jeugdinstellingen. Eindelijk was ik weg bij mijn moeder. Maar voordat ik het goed besefte, evolueerde ik van onhandelbaar kind naar volwassen crimineel. De drang naar verse flappen bleef knagen. Geloof me, dat luxeleventje raak je snel gewoon. De rechter gaf me vijftien jaar voorwaardelijk, waarvan ik vijf jaar effectief heb uitgezeten. In de gevangenis had ik alles. Het enige wat ik miste, waren vrouwen en vrijheid. Toen ik op vrije voeten was, belandde ik op straat. Ik was dakloos.

Een jaar geleden leek ik mijn leven op orde te hebben. Ik had een appartementje aan de zee en een job. Dat gevoel van geluk was van korte duur. Mijn broertje was gestorven aan een longontsteking. Mijn succesvol, sportief broertje met wie ik al vijf jaar geen contact meer mee had, was dood. Zonder ook maar één seconde te twijfelen, diende ik mezelf een shot heroïne toe. Terwijl ik in een diepe roes verkeerde, belde ik naar Adic (Antwerps Drug Interventie Centrum). Ik liet mezelf opnemen. Op de begrafenis was ik niet welkom.

Na mijn opname maakte ik een klik in mijn hoofd. Ik zei tegen mezelf: de blok erop! Sindsdien ben ik gestopt met criminaliteit. Niet alleen voor mezelf, maar ook voor mijn dochtertje. Als ik mezelf kan bewijzen door goed gedrag te tonen, mag ik haar hopelijk eens zien. Dat is mijn doelstelling waar ik naartoe werk.

“Ik trek mijn plan wel.”

Een vriendin was zo vriendelijk om me onderdak te geven in haar appartementje, maar ze hing zich kort daarna op. Daar stond ik dan, terug op straat. Sinds zaterdag (einde februari) mag ik mezelf weer dakloos noemen. Voorlopig slaap ik in een daklozenhotelletje, ik trek mijn plan wel. Mensen mogen niet van mij weten dat ik dakloos ben. Ik schaam mij daarvoor. Als ik met een vuile broek moet rondlopen of dezelfde boxershort als gisteren draag, voel ik me afschuwelijk.

Ik ben heel erg veel met mijn uiterlijk bezig, dat heet zelfrespect. We leven in een maatschappij waar we nu eenmaal aan bepaalde idealen moeten voldoen. Ik schaam me ervoor dat ik tot de laagste categorie van de samenleving hoor, wetend dat mijn moeder op me neerkijkt. Ze zit er nu lekker warmpjes bij in haar villa in Aruba mét zwembad. Mijn stiefvader heeft ze nooit verlaten, mij daarentegen wel.

In de toekomst wil ik terug aan zee wonen, een eigen zaak openen en mijn dochtertje ontmoeten. Ik heb een punt in mijn leven bereikt waar ik mijn verantwoordelijkheid zelf in handen neem. Ik wijs niet meer naar mijn stiefvader, mijn mislukte jeugd of de criminele straten van Borgerhout. Het is niet dat ik niet wil werken, ik krijg gewoon geen kans om me terug in de maatschappij te integreren. Elke dag breng ik sollicitatiebrieven binnen, zonder enig resultaat. Ik heb veel fouten gemaakt in mijn verleden. Als ik de tijd kon terugdraaien, zou ik andere beslissingen nemen. Elke dag leef ik met spijt. Verdien ik dan echt geen nieuwe kans?”

Geen zorgen meer hebben.

Fear of the Dark van Iron Maiden.

Ik wil weg uit Antwerpen, liefst zo ver mogelijk! Als ik hier een moeilijk moment heb, kan ik me weer snel laten vangen. Elk mens heeft zijn breekpunten.

Interview en foto door Gioia Arduini.