“Ik was altijd heel vrolijk en open, misschien een beetje te actief en nieuwsgierig, maar al bij al een opgewekt kind dat wel tegen een stootje kon. Superfamilie, toffe vrienden, alles tip top op school. En dat bleef zo duren tot in het derde middelbaar, toen alles plots misliep.
Dat jaar leek de wereld tegen mij: er waren een paar sterfgevallen in de familie, een vriend is verongelukt, ik werd ook heel ziek, … Maar wat me dat jaar het meest getekend heeft, en ook voor een veel te lange tijd, gebeurde op school.
“Onafscheidelijk. Of dat dacht ik toch.”
Ik had een hechte groep vrienden in de eerste jaren van de middelbare school. Onafscheidelijk. Of dat dacht ik toch. In de kerstvakantie stierf mijn opa en dat heeft me echt heel zwaar geraakt. Op zo’n moment heb je je vrienden het meest nodig. Om de één of andere reden deden ze net het tegenovergestelde, want plots was ik niemand meer. Ik weet nog steeds niet waarom. Ik werd plots genegeerd. Ze spraken achter mijn rug af, ik werd buitengesloten bij groepswerkjes, ik sprak ze aan en ze liepen voorbij alsof ik niet bestond; ik was lucht. Ik vroeg vaak ‘is er iets?’ of ‘heb ik iets verkeerd gedaan?’ en ze deden steeds alsof hun neus bloedde. ‘Doe niet zo raar. Er is niets aan de hand, hoor.’
Al snel bleef het niet meer alleen binnen mijn groep: ze begonnen overal leugens over me te verspreiden en stelselmatig keerde iedereen zich van me af. Eerst mijn klas, dan de andere klassen van mijn jaar tot uiteindelijk zelfs de andere jaren me niet meer aankeken. Alsof ik er niet was. Ik stond helemaal alleen op een speelplaats vol mensen en niemand erkende mijn aanwezigheid. Ik denk echt dat dat de definitie van ‘eenzaamheid’ is. Hoe verdedig je jezelf tegen zo’n grote groep als je mentaal en fysiek zwak staat?
“Het was zo vermoeiend. Altijd maar bang zijn.”
Ik zag vanaf dan overal spoken en was steeds bang dat het zou omslaan naar persoonlijke aanvallen. Zodra iemand in mijn richting keek en dan iets zei tegen iemand anders, was ik er heilig van overtuigd dat het over mij ging. Ik weet niet meer hoe vaak ik mijn boterhammen in de toiletten heb opgegeten omdat ik het niet aankon om in de refter te gaan zitten. Het was zo vermoeiend. Altijd maar bang zijn. Altijd maar piekeren.
En niemand die iets deed. Mijn school deed alsof alles ok was. Mijn ouders probeerden me zo goed mogelijk op te vangen maar het haalde niets uit. Ik heb me zo naar binnen gekeerd, waar ik dacht veilig te zijn, en ik geraakte daar niet meer uit.
Je zou denken: dat zijn toch allemaal kleine dingen? ‘Het zijn maar kinderstreken, trek het je zo niet aan.’ Ik ben dan niet met mijn hoofd in een wc geduwd, al denk ik dat ik dat liever had gehad, maar het gevoel dat je niet meetelt, dat je niets waard bent en niemand je ziet staan, is iets wat maar moeilijk van je af te schudden is. Je begint te twijfelen aan jezelf. ‘Misschien is het mijn schuld. Misschien ben ik inderdaad niemands aandacht waard. Misschien heb ik iets verkeerd gedaan.’ Als er niemand is die bevestigt dat je van belang bent, dan geraak je vast in het idee dat je niets bent.
Ik ben uiteindelijk van school veranderd. Ik dacht toen heel oprecht ‘een nieuwe start, hopelijk gaat het daar beter’. Wat ik toen niet doorhad, was dat ik me niet openstelde voor mensen. Ik vind het soms eng om te zien hoe je eigen brein je kan doen denken dat je je beter voelt, omdat het te hard is om onder ogen te zien dat dat niet zo is. Ik was wel een deel van de klas, maar toch viel ik wat uit de boot. Ik zag niet dat ze me de hand reikten en bleef liever veilig op mezelf. Ik was ervan overtuigd dat ik me beter voelde en openstond voor mensen, maar eigenlijk zat ik nog altijd gevangen in mijn eigen hoofd, in die angst en dat over-analyseren dat ik zo gewoon geworden was.
Beetje bij beetje heb ik me wat kunnen openstellen naar andere mensen toe. Op die andere school heb ik een groepje vrienden gemaakt in een andere klas. En later in het hoger onderwijs heb ik een paar echte vrienden gemaakt waar ik op heb kunnen bouwen. Het heeft me acht jaar gekost, maar het is me gelukt. Eindelijk heb ik het gevoel dat ik de put uitgeraakt ben. Dat ik weer mezelf aan het worden ben.
“Het voelt vreemd om te denken dat ik vergeten was hoe gelukkig zijn voelde.”
Ik zie nu pas hoe zwaar dit alles mijn leven beïnvloed heeft. Het is vreemd om terug te denken aan mijn gedrag in die periode. Ik kan me niet meer goed inbeelden hoe ik zo diep heb kunnen zitten gedurende zo’n lange tijd. Maar ik voel me eindelijk weer gelukkig en het voelt vreemd om te denken dat ik vergeten was hoe dat voelde.
Ik vind het belangrijk dat mensen dit soort verhalen horen. Hoe kunnen ze zeggen dat pesten ‘maar kinderstreken’ zijn als het je kan doen vergeten wat gelukkig zijn is? Dat blijf ik nog altijd het frappantste vinden. Dat mensen het wegpraten, alsof het niets is. Het is wel degelijk iets, iets wat ik altijd met me mee zal dragen. Maar nu kan ik het plaatsen en doet het me geen pijn meer. Het is nu zo, moving on, blik vooruit. Ik heb lang genoeg in het verleden geleefd. The only way is up!”
Piekeraar, nieuwsgierig, ongevaarlijk zot.
Als ik onderweg ben. Rustig, op mezelf, onderweg naar iets. Iets mooiers is er niet.
Vooroordelen. Daar is niets goeds aan en vaak kloppen ze niet eens. Om iemand te kennen, moet je iemand leren kennen.
Poison van Alice Cooper. Al heb ik véél nummers die ik nooit beu geraak!
Mijn opa. Hij heeft een hoop belangrijke gebeurtenissen gemist en ik zou hem daar heel graag over willen vertellen. Maar ook gewoon om nog eens met hem te kunnen zwanzen zoals we vroeger altijd deden.
Geen idee, ik kom niet graag in de stad om eerlijk te zijn. Maar ik vind het parkje op Linkeroever wel leuk als het goed weer is.